'Honderden mensen gingen staan en bulderden: boren, boren, boren!'
© De Limburger/Jean Pierre Jans
COLUMN - Ik moest naar de tandarts. Zo zeg je dat. Geen mens zegt: ‘Ik mocht naar de tandarts’.
Die van mij zit in Geleen. Al woon ik er vele jaren niet meer, mijn tandarts heb ik aangehouden. Ik heb niets tegen verandering, maar de volkomen weerloze houding waar een tandartsstoel je in dwingt, reserveer ik graag voor een man die ook nog mijn melkgebit heeft gekend.
Tot voor kort was mijn tandarts een van de weinige mensen waar ik nog met regelmaat papieren kaarten van kreeg. Het was geen heel persoonlijke kaart, dat niet, de tekst was bovendien altijd dezelfde: ‘Hiermede bericht ik u dat ik onderstaand tijdstip heb gereserveerd voor uw halfjaarlijkse gebitscontrole/behandeling. Zonder uw tegenbericht reken ik op uw komst.’
Voor dat laatste ben ik kennelijk heel gevoelig, want ik ga altijd. Inmiddels is het kaartje vervangen door een mail, en nu bleek mijn tandarts ook verhuisd naar een overkoepelend gebouw met meerdere tandartsen. Het spoelbekertje dat er altijd voor zorgt dat je ziet dat je tóch hebt gebloed, al dacht je van niet, dat was verdwenen. De voorletters van mijn tandarts luiden volgens dat kaartje J.B., maar ik heb werkelijk geen idee hoe hij met zijn voornaam heet. Voor mij heet al hij mijn hele leven “Tandarts”.
Ik ben hem ook nooit gaan tutoyeren. Jaren geleden ging ik in Amsterdam naar de Night of Terror, een roemrucht filmfestival waar ieder jaar vier horrorfilms worden gedraaid. De code tijdens die nacht is dat de aanwezigen, vrijwel alleen mannen, de films zo luidruchtig mogelijk van commentaar voorzien. Niet bloederig genoeg, te veel nadruk op overschatte zaken als karakterontwikkeling? Dan krijgt de seriemoordenaar instructies vanuit de zaal: ‘Rechts, ze zit rechts, achter dat muurtje!’
Hoe enthousiast alle aanwezigen ook reageerden op de zoveelste zombie, of op alweer een vrouw die de condens van haar badkamerspiegel veegde en dan de psychopaat achter haar opeens zag staan; het verbleekte allemaal bij het gejoel dat opsteeg bij de film The Dentist, over een ontspoorde tandarts. Honderden mensen in de zaal en op het balkon gingen staan, en richten zich met gebalde vuisten in de lucht zich tot het bioscoopscherm, terwijl ze bulderden: “Boren! Boren! Boren!”
Twee keer per jaar denk ik aan die film terug: als ik onderweg ben naar die man met die mysterieuze intitalen, voor wie ik altijd een paar dagen voor de controle, dus veel te laat, begin te flossen als een dolle. Alleen maar om niet te horen dat het beter had gekund en beter moet. Om daar ook nooit tegen in te gaan. In die zin is mijn tandarts de enige overgebleven autoriteit, van wie ik gewoon aanneem wat hij zegt. Bij wie ik nooit de neiging heb hem met zelf bij elkaar gegoogelde Wikipedia-kennis tegen te spreken. De tandarts is de enige leraar waar je nooit meer vanaf komt.