Lemierser muurbloempje kreeg het aan de stok met het Jezuskindje en sprak Hem vermanend toe
© archief Heemkundekring De Auw Kapel Lemiers
Bijna altijd is het op afbeeldingen en beeltenissen zo dat Maria haar kind op de linker arm draagt. In Lemiers is dat niet anders.
Het beeld werd in 1903 door de Akense pelgrims geschonken en in processie de nieuwe kerk binnengedragen die in 1901 gewijd werd. Beeldhouwer L. Mennicken uit Aken vervaardigde het beeld uit gepolychromeerd hout met de namen van de schenkers in de mantel vermeld. Maria vertrapt een slang die een appel in haar bek heeft en om een halve wereldbol kronkelt. In haar rechterhand draagt zij een bloedend hart omwikkelt van een doornen kroon.
Poetsen
Dit beeld had in 1914 de volle aandacht van mijn moeder. Mam zat in de pubertijd en samen met haar moeder, mijn oma dus, ging ze iedere zaterdagmorgen de kerk poetsen. Na de vreumeës (vroegmis van half acht) gingen ze aan de slag. D’r téppesj (karpet) werd achter de kerk uitgeklopt. De gebrandschilderde ramen werden met een spons, gemonteerd in een houder op een lange stok, afgenomen die uitwisselbaar was met een sjpénnekop (ragebol). De heel hoge ramen werden door de koster gedaan. De dagkanten onder aan deze ‘Romaanse’ ramen hebben een afschot van ongeveer 45 graden wat niet alleen meer licht in de kerk opbrengt maar ook het sjtubbe (afstoffen) vergemakkelijkt.
Bidden
Het Mariabeeld stond te pronken op een metershoge sokkel waarin de devotiekaarsen opgeslagen lagen. De mam had al diverse zaterdagen een oudere juffrouw voor het Mariabeeld zien knielen. Ze ging stilletjes poetsen in de buurt van het beeld toen de Freule oes ’t Annasjaaf (muurbloempje) weer voor het beeld plaatsnam. Duidelijk hoorde ze haar bidden: ‘Héllieje Modderjöddes bid veur miech, dat iech ènge jou’we pitter kriech, deë miech nuus deet of sjleet, en deë óch nit noa aangere jeet.’ Vrij vertaald: Heilige Moeder van God bid voor mij, dat ik een goede man krijg, die mij niets doet of slaat, en die ook niet naar anderen gaat.
Kleine schijterd
Dit was koren op de molen van de mam en toen de juffrouw een week later weer kwam bidden voor een goede echtgenoot verborg ze zich achter het beeld. Op het moment dat ze haar smeekbede beëindigde zei de mam van achter het beeld met een hoog piepstemmetje, net alsof het Kindje in het Lemierser dialect sprak (Nederlands was 100 jaar geleden in ons dorp een buitenlandse taal) ‘Doe kries jènge!’ (Je krijgt er geen!). Dit had de freule heel duidelijk verstaan. Met woedende blik op het Kind en bestraffende vinger in Zijn richting antwoordde ze furieus: ‘Hauw de moel, doe sjieësvót, en los jevelles dieng modder spreëche’ (Hou jij je mond, kleine schijterd, en laat je moeder praten!).