Van nul tot nu Heuvelland: Banholtse weduwe huurde nummerverwisselaar in, zodat haar zoon niet in dienst hoefde
Korporaal en tamboer in exercitietenue van de infanterie, 1850. — © Nationaal Militair Museum Soesterberg
Na de Franse overheersing kreeg Nederland een staand leger, aangevuld met jongens die voor de militiedienst werden opgeroepen. Tegen hun achttiende verjaardag kregen de jongens de uitnodiging voor de loting; die van Mheer, Banholt en Terhorst gingen daarvoor naar Gulpen.
Hoe lager het nummer dat iemand trok, des te groter de kans dat hij moest opkomen. Vrijstelling van de militieplicht werd verleend aan iemand die kostwinner was of van wie een of meer oudere broers in dienst waren geweest. Ook wie medisch was afgekeurd, werd vrijgesteld. In de jaren 1850-1880 werd van de Banholtse jongelingschap ruim de helft opgeroepen voor de dienst. De diensttijd duurde vijf jaren, waarvan het eerste voltijds in de kazerne werd besteed aan training en opleiding. Daarna was de militieplichtige op afroep beschikbaar.
Dienst overnemen
Wie geld had, kon zich laten vervangen door een remplaçant of ook door een nummerverwisselaar. Een remplaçant nam de hele dienst van iemand over, gedurende de vijf jaren en met alle verplichtingen van dien. Een nummerverwisselaar nam gedurende een beperkte periode alle dienstverrichtingen waar voor iemand, die echter zelf dienstplichtig bleef. De eerstgenoemde kreeg daarvoor een hogere vergoeding dan de laatstgenoemde.
Contract
De Banholtenaar Hendrik Hubert L., van de lichting 1875, trok lotnummer 2 en moest zich melden. Maar Hendrik Huberts vader was overleden en de zoon kon moeilijk in het boerenbedrijf gemist worden. Zijn moeder, de weduwe Annemie L.-B., nam contact op met Lambert K. in Maastricht. Met zijn nummer 40, zou deze niet opgeroepen worden. Maar tegen een zeker bedrag zou Lambert gedurende twee jaar de dienstverrichtingen voor Hendrik Hubert waarnemen. Met Lambert K. en zijn vader werd het totaalbedrag van 435 gulden overeengekomen. Notarieel werd vastgelegd dat de helft werd uitbetaald bij de aanvang van de dienstperiode, de rest precies twee jaar later. Maar het hele contract zou als ontbonden worden beschouwd als gedurende die periode Lambert ook maar één keer verstek zou laten gaan en Hendrik Hubert ook maar één militaire handeling had moeten verrichten. Dat was een riant bedrag, in deze tijd dat men 350 gulden betaalde voor een huis met een huisweide, en dat een paard 120, een koe 96 en een kalf 44 gulden kostte.