Meevaller Rijk van 173 miljoen bij watersnood Limburg
© Peter Schols
Het Rijk heeft een meevaller van ongeveer 173 miljoen euro bij de afrekening van de schade als gevolg van de watersnoodramp in Limburg en Brabant in 2020. Dat blijkt uit een brief van het kabinet aan de Tweede Kamer.
De meevaller zit in de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). In een Kamerbrief van 8 juli 2022 werd verwacht dat het Rijk via die wet 261 miljoen euro zou moeten uitkeren aan de gedupeerden. Maar dat blijkt in werkelijkheid maar 87,5 miljoen euro te zijn. Daar staat tegenover dat de verzekeraars meer schade hebben uitgekeerd dan verwacht. Zij hielden rekening met een schadepost van 160 miljoen maar inmiddels hebben zij 211 miljoen uitgekeerd.
In de geraamde financiële gevolgen van de wateroverlast wordt naast de 87,5 miljoen in het kader van de Wts onder meer ook rekening gehouden met ruim 50 miljoen euro kosten voor Rijkswaterstaat en ProRail en 24 miljoen euro aan tegemoetkoming voor omzetderving. In totaal denkt het kabinet dat Rijk en verzekeraars samen 383 miljoen euro kwijt zullen zijn aan de wateroverlast.
Niet iedereen heeft de schade inmiddels vergoed gekregen van het Rijk. 197 van de 1616 particulieren wachten nog op een definitief besluit van de overheid op hun schadeclaim. Sommige gedupeerden hebben nog geen offerte van een aannemer of een contra-expertise. In andere gevallen is de schade nog niet te bepalen omdat het vocht nog niet is weggetrokken.
Hogere herstelprijzen
Verder hebben veel gedupeerden last van hogere herstelprijzen door inflatie. Ook bleken ze met kosten te zitten die niet zijn vergoed. Zij hadden bijvoorbeeld inboedel met een lage dagwaarde – zoals een oude bank – die na de overstroming moest worden vervangen door veel duurdere spullen. Ook is er later schade bijgekomen, zoals scheuren in het huis of plinten die lang na de overstroming loslaten.
Morgen gaat de Tweede Kamer in debat met minister Yesilgöz over de afhandeling van de schade.